Ronny Villeirs - "Het leven was Parijs!"
Project: In zee met jobstudenten
“Ik heb veel plezier gehad. Dat was een supertijd.” Zo blikt Ronny Villeirs terug op zijn zomers als jobstudent. Hij begon in 1971 op de zeedijk met het verhuren van billenkarren en belandde later bij de treinmaatschappij ‘Wagons-Lits’. Twee totaal verschillende werelden, maar allebei vol unieke ervaringen.
Op zijn vijftiende begon Ronny als jobstudent bij een billenkarrenverhuurder in Oostende. “Dat was dus 7 dagen op 7 open uiteraard, van ‘s ochtends 9u tot het donker was want de billenkarren hadden geen verlichting. We gingen open om 9u en we werkten in ploegen van twee. Dat was twee dagen werken en één dag thuis. Ik denk dat we per standplaats met 3 of met 4 waren.” En dat voor een hongerloon: “Archislecht betaald. In mijn eerste jaar had ik 100 BEF per dag en ze hebben het dan opgetrokken naar 150 BEF per dag. Voor 11 uren te werken…”
Toch werd er meer verdiend dan enkel het loon. “Er stond een pot op de toog, waar de mensen moesten betalen. Er stond daar een ‘plakker’ op en daar stond op ‘voor de helpers’. Dat was voor ons en we lieten het allemaal in dezelfde pot zitten en op het einde van het seizoen of van de week verdeelden we het onder al diegene die daar gewerkt hadden.” En hoewel het fysiek zwaar was, zorgde de job ook voor de nodige ontspanning… “We werden soms omsingeld door meisjes. Het toerisme in Oostende, dat was per maand. De families kwamen en ze vertrokken aan het einde van de maand. Wij noemden dat de ‘valiezenkoers’. Op 1 augustus kwam er een nieuwe lading toeristen en wij zeiden: ‘We gaan eens zien wat die brengt!’”

Ronny (rechts) en een collega
Zijn bazen waren niet de makkelijkste. “Ons ‘patrongsje’ controleerde alles. Op een snikhete dag, toen niemand zin had om op een billenkar te rijden, stonden we te babbelen. Hij kwam af: ‘Wat is dat hier?’ Ik zei: ‘Ja, er is niemand.’ We liepen dan wat weg en weer en ook eens om een crème. Hij: ‘Ik zal dat kwartier van je loon trekken.’ Ik antwoordde: ‘Je zal niet veel moeten aftrekken, ik verdien 10 BEF per uur.’”
Ronny was niet de enige in zijn gezin die als jobstudent werkte; ook zijn broers waren elke zomer aan de slag. “Ik en mijn broers hebben allemaal zeer hard gewerkt. Mijn broers zijn trouwens allemaal jobstudent geweest op de ‘carferry’. Op de maalboten. Mijn moeder had zodanig schrik dat ze ‘s ochtends op het staketsel ging staan als ze wist dat er een van haar zoons vertrok of toekwam.”
Toen Ronny achttien werd, koos hij voor een beter betaalde studentenjob: steward bij de ‘Compagnie Internationale de Wagons Lits et Tourisme’, waar hij eten en drinken verkocht op de trein richting de kust. “Bij de billenkarren verdiende ik 3.000 BEF per maand, bij Wagons-Lits sprong dat naar 7.000 à 8.000 BEF.” Maar dat betekende niet dat het werk makkelijker was. “Dat scheelde wel veel. Je moest wel veel harder werken. Die karren sleuren en slepen en die treinen ‘s nachts…”
“Het slechtste was de pendeltrein. Vol met ambtenaren die gewoon sliepen tot Brussel.” Gelukkig waren er de toeristentreinen in het weekend. “Die zaten stampvol met mensen uit Luik en Brussel die voor een dag naar de kust kwamen. Ze hadden maar twee bestemmingen. Ofwel gingen ze naar Oostende, ofwel naar Blankenberge.”
Maar de job bracht ook vreemde situaties met zich mee. “Soms moest je in Luik overnachten. Volledig vervallen, volledig vervuild en ‘Wagons-Lits’ had daar een kamer gehuurd in een hotel dat je nooit zou binnengaan. In een vuile kamer, waar ze waarschijnlijk bijna niets voor betaalden; met een café beneden dat elke avond vol zat met dronkaards… Ik durfde niet in dat bed kruipen.”
En dan was er nog de chaos op de stations. “Je kreeg twee keer uitleg, de derde keer ben je daar heel alleen. Je komt in een station waar je nog nooit van je leven geweest bent. Je moet al je ‘tuig’ uit die trein halen, je moet dat op een kar zetten. Je moet dan gaan zoeken welk spoor je nodig hebt om terug te keren naar Oostende. Op den duur heb je het door. Maar dat is allemaal niet zo evident.”
Ondanks de zware uren en lage lonen, heeft Ronny zeker geen spijt. Met veel plezier denkt hij terug aan zijn eerste stappen op de arbeidsmarkt. “Je bent 15 jaar. Je bent ‘s avonds blij dat je 100 BEF verdiend hebt en nog eens 25 BEF drinkgeld. Op de weg naar huis passeerden we een frituur en voor we naar huis gingen, gingen we elke avond om een zak frieten. Het leven was Parijs. Je had de ganse dag bij de meisjes gezeten. Je had ‘s avonds frieten gegeten en je had nog 100 BEF in je zak.”
