Annie Ackx - Blankenberge
Project: Camping Kust
Annie Ackx groeide op op Camping 35, een Blankenbergse camping die werd uitgebaat door haar grootvader en tante.
Verhaal Annie Ackx:
Achtergrondinformatie
Krantenartikel ‘De grote familie van Camping 35 in opstand’
Op de Blankenbergse camping nr. 35 zijn de geesten in deze grijs en regenachtig uitdeinende augustusmaand onrustig en verhit. De grote familie, zoals een goed deel van dit in volle seizoen vierhonderd koppen tellend
kampeervolkje zichzelf beschouwt, is het beu en wil aktie.
Alhoewel: tussen het ferme woord en de daad heerst vooralsnog de onzekerheid van onervaren protestgangers. De vrouwen zien zichzelf al achter een denkbeeldige zwarte vlag door de straten van de badstat trekken; de
mannen praten met een gebalde vuist in de stem. Geïrriteerd wuift de behaarde hand de vlag alweer weg.
Inmiddels dringt de tijd, want per 1 oktober moeten de caravans en de tenten weg op het nu 35 van de Eric Jameslaan. Voor goed. Anders kan de aangetekende brief niet begrepen worden, die campingpachter Louis Verplancke heeft gekregen van de eigenaars. En die willen, nu vast staat dat de ontdubbelingsweg WenduineBlankenberge voor een deel over hun terrein moet, de resterende aren van de hand doen als bouwgrond.
Vader Plancke, een 70-jarige Westvlaming die – alhoewel hartlijder – de weg tussen woning en camping nog kranig met de fiets doet, wil zich wel even in hun plaats stellen. “Maar ik zou toch ook ne keer aan die mensen denken”, zegt hij sprekend over zijn met verhuizen bedreigd kliënteel. “Waar moeten die naar toe, naar Spanje misschien of Frankrijk.”
De grote familie van de Camping 35 wil trouwens niet naar Spanje. Ze wil hier blijven bij Plancke of met hem verhuizen naar Wenduine of Uitkerke, waar hij een nieuwe camping heeft gevraagd maar niet gekregen. “Wij hebben nu alles gedaan wat we konden”, zegt hij gelaten. Dochter Georgette, een stille vrouw van veertig, die haar taak op de camping omschrijft met het woordje zaakvoerster, heeft de dikke map met verzoekschriften al bij de hand. Sinds kort zitten daar ook de brieven tussen die zij voor haar “papa” naar de minister van verkeerswezen heeft gestuurd en naar de goeverneur. De grote familie ondertekende mee.
Een fragment uit dit schoonschrift: “(…) Ik ben sedert de maand februari op zoek naar een ander terrein, maar telkens ik een geschikt terrein heb gevonden wordt het mij door het gemeentebestuur van de gemeente waar de
grond gelegen is, geweigerd om daaro peen nieuwe camping op te richten. (…) Heer minister kunt u mij niet helpen, want ik en mijn kinderen verliezen daardoor onze broodwinning en iets waar men 21 jaar aan gewerkt heeft om het tot bloei te brengen is toch hard om het zo maar te verliezen.”
Afgewezen
Bij navraag blijkt een volgens Plancke geschikt terrein door het gemeentebestuur van Wenduine te zijn afgewezen omdat het buiten de campingzone valt, terwijl weer een ander stuk grond niet kon gebruikt worden
omdat men er in Uitkerke volkswoningen zou gaan op bouwen. Tussen deze antwoorden ligt doelloos het plan dat de Planckes door een architekt lieten maken. Thuis staan nog tien nieuwe lavabo’s, zegt dochter Georgette.
Vader Planckes uitleg voor alle neens is duidellijk: “Kik, jullie moeten daar weg. Anders kan je daar niks uit opmaken, zegt hij. Men heeft hem anders ‘mondelings’ wel een en andere beloofd. “Maar dat”, weet hij nu, “was
om ons een beetje buiten te houden. In een gesprek wordt er zoveel gezegd, niet waar.”
“Minister Piers (van Toerisme), die zei ons: ga maar gerust op jullie beide oren slapen. Hij zou zich speciaal voor de zaak inzetten, zei hij. Ik had het moeten weten… als je dat van zulke gasten hoort zeggen… we peinsden dat het in orde was, meneer.”
Het is duidelijk, zegt Plancke dat ze ons kliënteel willen afpakken. “Ge vindt nergens geen steun meer bij de gemeentes, zegt hij teleurgesteld. – Hoe dat volgens hem komt? “Kijk, volgens mij… als ze d’r niet persoonlijk tegen zijn, komt dat door de bevolking van de badsteden…”
Dochter Georgette: “De bevolking denkt dat zij haar appartementen niet kwijtraakt door de kampeerders.” En dat kan niet zegt zij: “A nee, kampeerders zijn mensen die nooit op appartement zullen gaan.”
Dit jaar is het volgens Plancke’s dochter in de sektor appartementen slechter geweest dan andere jaren. “Ik heb er zelf ook die leeg staan, twee”, zegt ze. “Andere jaren hadden we’r tekort. Ik stuurde dan nog mensen naar de
buren.”
De caravanners en kampeerders van Camping 35 staan achter de Planckers. Een van hen, mevrouw Devers uit Gent, wier vinnigheid duidelijk afsteekt bij haar status van gepensioneerde heeft in der haast een aktiekomitee gesticht, nadat ze zelf een briefje schreef aan Kamervoorzitter Van Acker, een brief waar Georgette Plancke duidelijk blij mee is, want zegt ze: “Eén brief van een kampeerder is beter dan tien van ons. Van ons zeggen ze: ’t is hun broodwinning, natuurlijk ‘rappen’ ze zich. En dat is waar ook.” De kampeerders zijn inmiddels naar het zeggen van vader Plancke ‘nerveus’ aan het worden. “De mensen beginnen aan te drinken dat er iets moet gebeuren”, zegt hij.
Dat met hem mee willen strijden schrijft hij toe aan de fijne geest op de 35: “Er zijn geen kampeerders zoals hier. De vriendschap en de kameraadschap onder de mensen…” Alle klranten zijn hem even lief zegt hij. “Of dat nu mijnwerkers zijn of… We zijn trouwens geen mensen om onder de meneren te leven. We hebben daar het talent niet voor.” Misschien nog een reden waarom de mensen zo graag op de 35 blijven: “Ze zeggen dat ze hier het
goedkoopst zijn van de environ. En dat zeggen ze niet rap.”
Ode
In de caravan van komiteevoorzitster Devers, waar zich op dit namiddaguur een tiental strijdbare kampeerders naar binnen persen, wordt dit spontaan beaamd in een lange, wat luidruchtige ode aan het adres van de Planckes. De harten bonzen, de stemmen trillen.
Julien Katri uit Gent: “Ik kan me in heel Blankenberge geen camping indenken waar het zo goed is als hier.” Zijn stadsgenote mevr. Verhaegen: “Meneer Plancke is een goed mens, we moeten ook mens zijn. Op een ander moet
je eerst betalen voor je d’r in komt, hier krijg je uitstel.” Marla Kumps, uit Brussel: “Ik was mijn portemonee vergeten en toen heeft Georgette gevraagd of ik 2000 fr moest hebben.” Katri: “En van properteit is het hier zó, hein meneer.” Mw. Van Dam, uit Mechelen: “Ik kan met de kinderwagen niet mee in de auto, dus moest ik alleen achterna komen met de trein. Toen heeft Georgette gezegd, maar ge moet gij dat niet doen, en ze heeft me haar
kinderwagen geleend, en nog een wieg voor in de caravan. Wie zal dat doen?”
Het veelstemmig verhaal is haast niet te stuiten. – Wat willen de kampeerders? “Hier blijven bij Plancke, of verhuizen met Plancke.” Het antwoord komt eenstemmig door. – Wat zijn ze nu van plan? “Onze caravans laten
staant.” Mevr. Verhaegen: “Als Plancke niet mag blijven of geen andere camping krijgt, mogen ze mijn caravan te midden van Blankenberge zetten.” “En de mijne ook”… “Ja, en de mijne ook.” Mevr. Devers: Ze moeten een
oproep doen via de televisie.
Frans Van Dam: “In febrari is het hier verkiezing van Prins Karnaval, en ik ben van de gilde van Maneblussers in Mechelen. Wel, dat zij mij eens durven uitnodigen, ik zal ze het dan eens zeggen hoe ik hierover denk.” Mevr.
Kumps, hoopvol: “Zou dat iets helpen, meneer, als we hier met zijn alle naartoe kwamen in februari?”
Iemand die niet wil dat aan het protest nog wat te verdienen zou vallen, gooit er meteen tussen: “Ja, dan moeten we nog drinken.” “Mevr. Devers heeft direkt een oplossing: “Dan drinken we niet”, zegt ze fel.
De enige zekerheid die vooralsnog kan bekomen worden is dat de caravans in elk geval zullen blijven staan. Voor de rest zullen ze mekaar schrijven of bellen, zeggen ze.
In het kleine ontvangstkamertje achter het campingwinkeltje van de Planckes zegt vader Louis: “Ik kan er mij nog een beetje in stellen, maar zij hier”, en wijs daarbij veelbetekenend naar zijn dochter.
Georgette Plancke blikt zwijgend naar de grond. Dat doet ze nog eens als mevr. Verhaegen haar bemoedigend op de rug komt kloppen en ontroerd zegt: “We hebben zulke goeie campingleiders, hein.”
Ronald Claessens
Wat zien we op deze foto? (min. 00:00)
Een keer paar jaar kwam het circus met die ponys naar de camping. Dat was voor de kinderen, ze kregen allemaal een cownboyhoed. We mochten erop zitten om een foto te nemen. Ik heb die foto teruggevonden, ik sta er ook op.
Op die andere foto zie je de kantine met mijn vader Emiel Ackx ervoor. Dat was nog voordat het frietenkot erbij gebouwd was. Dat was nog in het begin.
(...)
Wat heb jij te maken met het kampeertoerisme (min. 01:55)
Ik was eigenlijk kleindochter. Mijn grootvader was in de winter koolhandelaar, met paard en kar. In de zomer waren er geen kolen nodig, dus heeft hij de grond voor die camping kunnen huren aan de broeders De Soete. [Ik denk dat mijn grootvader in het jaar 1949 begonnen is, achter den oorlog.] Het voetbalplein hier achter mijn huis was ook van de gebroeders De Soete, dat was hier allemaal van de gebroeders De Soete. Hij heeft aan hen dus een stuk grond kunnen huren en daar is mijn grootvader Louis De Plancke dan begonnen. Mijn grootmoeder noemde Micheline Kaasele, maar zij had MS, vandaar dat de zus van mijn mama (de oudste dochter van Louis De Plancke), Georgette De Plancke met haar man Edmond De Graeve
op de camping ging werken en er alles regelen. Zij baatten eigenlijk de camping uit.
Wij gingen samen met mijn tante Georgette en haar kinderen inwonen bij mijn grootouders. Mijn mama Jeanine De Plancke was al gehuwd en woonde in Heist. Mijn papa was visser en dus vaak weg op zee. Daarom kwam ze altijd zes maanden naar de zee (in Blankenberge), in het huis van mijn grootouders, om daar het huishouden te doen, omdat mijn grootouders ziek waren. Ze maakte dan het eten klaar voor alle jobstudenten van de camping en voor alle kinderen, haar eigen kinderen maar ook die van Georgette De Plancke en Edmond De Graeve. Dat was elke dag koken voor zestien personen. (zie min. 50:00) Mijn mama deed eten klaar en ik en mijn zus moesten dan met de fiets dat eten in een kabas gaan brengen voor het personeel ginder. Ze hadden daar wel een klein bekkentje waar ze soep konden opwarmen ofzo, maar mijn ma maakte eten voor de gasten die daar werkten. Dat was elke dan voor 16 of 18 man eten klaar doen.
Een paar jaar lang gingen wij telkens zes maanden van Heist naar Blankenberge. Mijn papa zei dan uiteindelijk ‘Zouden we dan niet beter ook hier (in Blankenberge) blijven’. Mijn pa was veel op zee en niet veel thuis. Daarom is uiteindelijk besloten om permanent te gaan inwonen bij mijn grootouders. Er waren daar acht kamers, in de Kemmelbergstraat.
Ik ben van 1959 en in 1969 is de camping onteigend om de grote baan te leggen. In augustus 1969 is er een groot protest geweest (cfr. krantenartikel). Op de foto in dat krantenartikel zie je mij staan, Georgette De Plancke – de zus van mijn ma... Dat was in feite één grote familie. Die meneer en mevrouw die hier staan, Frans en Martha, die woonden samen met nog een zus van Martha en die mensen hadden juist een nieuwe caravan gekocht. Mijn ma heeft in 1969 hier in de Eric Jameslaan gebouwd en – dat mocht toen nog een
caravan die in de tuin stond – die mensen zijn meegekomen. Wij waren vaak op de camping, we speelden daar. En dan moesten wij bij die mensen blijven, zij pasten op ons. Dat was een man met twee zussen, hij was getrouwd met de ene en de andere woonde erbij. Ze hadden dan nog een broer Albert en een zus Elza en Julia, dus gans die familie zat bij ons op de camping. Elza had kleinkinderen, vijf knechten, en die zaten allemaal in één straatje op de camping. Dat was één grote familie.
Dus die mensen hadden nog maar net een nieuwe caravan gekocht. De vrouw was voor 90 procent blind en die man was hartpatiënt. En mijn mama zei “Weet je wat, kom maar met de caravan bij ons staan.” Dat was dan weer een oppas voor ons. De caravan is al die jaren blijven staan. Twee jaar geleden is het dak weggewaaid. Die mensen hadden geen kinderen. Toen zij gestorven zijn is de caravan overgegaan op nichtjes en de neef van die Julia haar kinderen. Die mensen zijn blijven naar hier komen. Nu zijn zij
ondertussen ook al gepensioneerd. Die caravan heeft hier veertig jaar gestaan. Mijn pa wilde die caravan daar niet weg. In de zomer was er op die manier altijd thuis. Toen mijn pa alleen kwam te staan, was hij zo
ook niet alleen.
(min 08:05) Op de camping werd de ophaling van de vuilzakken gedaan met een steekkarretje. Dat waren grote olievaten die doorgesneden waren. Daar lag een houten plank op. De mensen moesten aan elk centraal punt hun vuilnis daarin doen en elke dag kwam de vuilkar dat opladen.
Antoine Lagache, meneer Antoine was een bewoner van de camping die altijd hielp met mijn nonkel om
de karweien te doen en een glaasje te drinken, dat natuurlijk ook hé, dat hoorde daarbij. Dat was vroeger... je moest dat niet vragen, de mensen hielpen gewoon. Dat ging zo. Roland (De Block) zei ook tegen mij “Je grootvader, dat was een mens”, hij begon bijna te huilen, “dat was een mens, je kon daar tegen praten.” Hij zei dan “Jongen je moet daar niet mee inzitten.” Die jongen (Roland De Block) was vijftien jaar jonger dan zijn broer, en van zijn ouders uit zeiden ze “Je gaat toch een nietsnut zijn.” Die jongen is sociaal assistent geworden in het ziekenhuis. Het was iemand met een luisterend oor, een hele lieve mens. Hij zei dat de jaren op de camping de gelukkigste van zijn leven waren. Hij heeft dat overlaatst nog gezegd.
Hoe is je grootvader als kolenhandelaar op het idee gekomen om een camping te starten? (min. 10:20)
Mijn grootvader heeft een hartscheuring gehad in het jaar 1956. Dus toen kon hij geen kolen meer dragen. Vandaar heeft mijn oom - de schoonzoon van mijn grootvader – Edmond De Graeve de kolen verder gedaan. Maar ja, die kolen, in de winter, dat was voor een jong koppel niet genoeg. Dan heeft mijn grootvader de stap gezet om voor zijn kinderen te helpen: Georgette mocht de camping doen en mijn papa heeft een nieuw schip mogen leggen. Op den duur is dat één familie. Mijn neven zijn geen neven, dat zijn broers en zussen van mij.
In welk jaar hebben ze dat terrein gehuurd? (min. 11:20)
Ik denk dat het ergens in de jaren 40 was. Het staat ergens in dat krantenartikel. Hier in Blankenberge lag de camping niet ver van het strand. Hier had je het schoon strand en de mensen van de camping gingen niet naar het schoon strand, ze gingen naar het strand aan de camping hé. Mensen met grote gezinnen kwamen liever naar zo’n camping. Dat was toen ook nog niet zoals dat nu gaat. Iedereen had zijn caravannetje, ze moesten daar geen staangeld voor betalen. Dat was inschrijving. Ze leefden van de inkomsten van de kantine.
Dus in het begin moest er niet betaald worden om er met hun caravan te staan? (min. 12:20)
Ik denk het niet.
Aan de andere kant van Blankenberge had je ook zulke campings. Dat was dan ‘De Korenbloem’, die is ook onteigend geworden, en in de Polderlaan had je ‘Jamboree’. Hoe dat dat verder onteigend is, weet ik niet. Ik was pas tien jaar toen onze camping onteigend werd, dus in feite kan ik niet zo veel vertellen over het beginstadium. Roland De Block kan meer vertellen over wat er op de camping gebeurde omdat hij daar vier jaar lang dag en nacht was. Wij waren daar maar sporadisch en als kind speel je vooral.
Waarschijnlijk was er wel vanaf het begin een kantine bij? (min. 13:17)
Ja, er is altijd een kantine geweest. Op de foto zie je een stalling, de vuilbakken stonden daarin en al het materiaal om het gras af te rijden en zo. Dat werd toen nog allemaal zelf onderhouden. Het kantinetje was dat kleine dingetje tegenover die stalling. In de kantine was het winkeltje. Je had er
ook een zitplaatsje in. Je kon daar alles krijgen hé. Dagelijks kwam er een bakker [Sierens], de bakker vanop de hoek kwam dagelijks pistolets en broden leveren. [Op zondag waren er ook koeken.] Dus als je binnenkwam in de kantine, had je aan de rechterkant het brood. Charcuterie was er niet echt.
Vooral conserven. Een salami’tje kon je wel krijgen en een blokje kaas, maar het was niet echt uitgebreid. De klanten konden wel elke dag vers brood krijgen. De beenhouwer die mocht niet rondgaan op de camping, maar de mensen mochten wel bestellen in de winkel en dan kwam de beenhouwer leveren. Hij mocht geen toer doen op de camping. Mijn grootvader wilde dat niet, want als je dat voor de ene doet dan moet je dat voor de andere doen.
[Er lagen ook soms boules de Berlin, dat waren er van Hugo. Van Hugo zijn moeder hé. Ze mochten dan zo’n plateau brengen met boules. Dat lag op de toog.]
De brouwer kwam dagelijks met een camion bier naar de camping. Er mocht geen bier getapt worden in de kantine, omdat dat dan als ‘bediening’ bestempeld werd. De klanten konden wel drank krijgen in flesjes en de mensen brachten zelf hun glazen mee, ze goten het er zelf in. De vrijdag en de zaterdag was het altijd kermis. Het was dan weekend, mijn pa kwam dan thuis vanop zee, en mijn pa ging dan naar de camping en dan waren de kampeerklanten geïnteresseerd in de verhalen van de visserij die mijn pa vertelde. Dan mochten ze ook eens meevaren op zee. Als mijn pa daar was was het altijd kermis.
(min. 15:50) Als je rechts de toog had, dan had je nog een klein toogje, en als je binnen kwam, recht op kop, zat mijn tante Georgette om de inschrijvingen te noteren. [Ze had een schap met allerlei vakjes, waar de papieren in gingen. Ze kwam af met een groot boek om alles in te schrijven.] Dat moest doorgegeven worden aan de gemeente, wie aanwezig was op de camping. Dagelijks kwam de politie die papieren ophalen. Ze moesten dat niet zelf wegdoen, de politie kwam daar zelf om.
Dus er was geen aparte bureau? (min. 16:20)
Nee dat gebeurde allemaal in dat kantientje.
(...)
Was de camping het hele jaar door open? (min. 20:45)
Dat was elke keer maar zes maanden open. Voor Pasen ging het open. In de winter was er wel toezicht, voor de caravans die bleven staan. Bij ons waren er eigenlijk nog niet veel caravans met voortenten. Er waren er maar enkele in de eerste twee rijen die voortenten hadden. Als de caravan iets kleiner was, en je had vijf knapen, moest je die ook te slapen kunnen leggen. Daarom deden ze daar een voortent aan. Nu is dat allemaal niet meer zo.
Naast de kantine waren er waslokalen. De mensen konden ook douchen op de camping. Er waren ook douches. En er waren kraantjes buiten waar je water kon nemen. Je had toen geen water aan je caravan. Je moest dat met bidonnetjes komen halen aan de kraantjes. Voor de mensen die dat niet
konden, ging Antoine met een karretje met vaten water rond.
Vooraan stond de schuur waar al het gerief in stond.
Wat was er dan allemaal van voorzieningen? (min. 22:30)
Er waren douches, toiletten, lavabo’s, dat was allemaal gezamenlijk. ’s Morgens vroeger stonden de mannen hier aan de kraantjes hun bidonnetjes aan het vullen om mee te nemen naar de caravan.
Er was een kantine met een winkeltje in. En ernaast had de zus van mijn grootmoeder een frietkotje. Zij had een kruidenierszaakje en in de zomer deed zij drie maanden het seizoen op de camping. Ze verkocht verse frietjes. Dan stonden wij te ruiken met onze neus, “ah ze zijn al aan het voorbakken
hoor”. We vroegen dan bijna elke dag “mogen we frietjes?” en we kregen dan zo’n klein puntzakje frieten. Er stonden ook grote stenen pottten waar je bovenaan moest op duwen om onderaan de mayonaise te krijgen. Je had maar twee soorten: tartaar en mayonaise. Je kon ook een hardgekookt
ei krijgen en ingelegde mosseltjes in het zuur, in een potje. En voor de rest.. waarschijnlijk ook een frikadel. Dat waren zo’n lekker frietjes. De mensen stonden daar met casserolletjes. Ze vroegen dan voor vijf man frieten, of voor zes man. Dat werd dan in de casserole gegoten en de mensen gingen
dan met de casserolle naar huis. Als je een groot gezin had, was dat wel handig. Verse groenten en aardappelen kon je niet krijgen in het winkeltje op de camping. Je had in Blankenberge op maandag en vrijdag wel markt. Dat was niet zo ver van de camping.
Verder kon je niets warms krijgen. Je kon wel bv. tonijn of zalm krijgen, en stekjes. Je kon ook bonbonnetjes gas krijgen. Mensen die kampeerden hadden gasvuurtjes mee, maar die gas geraakte op. De ijzermarchang van aan de grote kerk, ik denk dat dat Gunst was, die kwam wekelijks gasflesjes
leveren. Die werden niet in de kantine opgeslagen, maar gestapeld in dat hokje buiten. Dan moesten de mensen in de kantine komen vragen om een flesje gas en dan haalde mijn nonkel dat uit.
Waren er bepaalde activiteiten op de camping? (min. 26:12)
Ik weet dat het circus altijd met die paardjes langskwam om de kinderen te animeren. Maar van ons uit, waren er geen activiteiten. Als wij ’s namiddags op de camping kwamen was er daar bijna niemand. Iedereen zat op het strand met de kinderen, het was niet zo ver.
Die paardjes waren denk ik van Apollo circus, dat circus stond hier niet zo ver van, in de wijk. Wij kregen dan kaarten om naar het circus te maken. Ze kwamen met de paardjes om reclame te maken.
Waren er soms bals? (min. 27:15)
Dat werd niet gedaan. Enkel op vrijdag en zaterdag was het bal populaire. Zingen en doen. Met mijn pa.. Mijn pa was veel op zee, en als hij dan aan land was – een visser is daar wel voor gekend – dan dronk hij graag een glaasje. Veel mensen van de camping zijn eens mee geweest met mijn pa op zee.
Mijn pa vertrok ’s nachts, om 1 uur ging hij aan boord. En in de namiddag, rond 1 u ’s namiddags, gingen ze mee op zee varen. Ze waren dan gelukkig, want ze waren dan eens met de Miele op zee geweest.
(...)
Wie werkte er op de camping? (min. 50:20)
De jobstudenten, Antoine, de zus van mijn mama die de inschrijvingen deed, en nonkel was klusjesman. De jobstudenten bestelden in de winkel. Roland kent nog altijd de prijzen van een pakje sigaretten en brood. Een brood was 3,5 frank en een pakje sigaretten 7 frank. Hij kent nog alle prijzen van buiten.
(...)
(min. 52:20) Roland was, toen wij onteigend werden, net afgestudeerd. En hij heeft, toen we onteigend werden naar de gouverneur een brief geschreven. Het is door Roland dat de pers dan gekomen is en ... Want, we hadden dan in feiten de goedkeuring gehad om opnieuwe camping te beginnen, iets meer landinwaarts, achter een patattenboer. Daar gingen we een nieuwe camping
mogen starten, het werd goedgekeurd door de provincie, maar het werd afgekeurd door Blankenberge, omdat er niet geschoven werd onder tafel. Mijn grootvader was zo iemand. Hij heeft veel mensen geholpen in zijn leven, mensen die het nodig hadden, maar hij ging nooit iets doen onder tafel. “Als het zo niet gaat, hoeft het voor mij niet meer.” Zei hij. Hij had dan nog altijd de
kolencommerce die mijn tante heeft verder gedaan, dat is dan mazout geworden. Mijn nonkel was scheepstimmerman op scheepswerven De Graeve in Zeebrugge. Toen we de camping niet meer hadden ging mijn nonkel weer daar werken als scheepstimmerman. Zo had hij weer zijn inkomen. Mijn
grootvader kon niet meer werken, door zijn hartscheuring en mijn grootmoeder had MS, hij zorgde voor haar.
Hoe is die onteigening verlopen? (min. 54:00)
Roland zal dat beter weten. De onteigening is er gekomen omdat ze er een grote baan wilden trekken. Een hele tijd voordien had mijn grootvader daar bericht van gekregen. Ik ben nog moeten meegaan met mijn tante naar de voorzitter van de campingvereniging in Bredene, een zeker Devos, hij was
voorzitter van de campingbond. Hij heeft helpen kijken om opnieuw te mogen beginnen. Maar het mocht niet van de gemeente en dan moet je keuzes maken. Jammer genoeg. Waarschijnlijk gingen wij een heel ander leven gehad hebben. We gingen allemaal werk gehad hebben op de camping, maar ja,
we zijn er ook geraakt, op een andere manier.
De grond was van broeders De Soete.
[In het krantenartikel staat: “Inmiddels dringt te tijd, want per 1 oktober moeten de caravans weg, voorgoed.”]
Moest die grond dan van de ene dag op de andere ontruimd worden? (min. 55:30)
Nee nee, er is een periode geweest dat ze nog het seizoen mochten doen. Ze zijn definitief gesloten eind augustus 1969. Na de bloemenstoet viel het op zijn gat in Blankenberge. De mensen zijn dan allemaal de caravans beginnen wegtrekken. Dat heb ik nog geweten. De ene ging naar Wenduine, de
andere naar Zeebrugge of Middelkerke. Voor de mensen die jaar en dag hadden samengezeten, dat was één grote familie die uit elkaar werd getrokken. Velen gingen naar de Idéal in Wenduine.
Dat was waarschijnlijk een emotioneel gebeuren? (min. 56:20)
Ja, als je dat ziet vertrekken... Mijn grootvader stond er teneergeslagen bij. Van al die mensen moeten afscheid nemen... Een camping vroeger, dat was één familie. Nu is het elk voor zich. Business. Toen deed men nog iets voor niets.
Was er een soort solidariteit van andere campinguitbaters? (min. 56:50)
Nee. Dat was elk voor zich. De Baljuws in Blankenberge waren bekend als campinguitbaters, zij betaalden wel onder tafel. Als ze dat van jou konden afnemen om het zelf over te nemen, gingen ze dat doen. Dat was zo’n tijd.
Werd er bepaalde reclame gemaakt voor de camping? (min. 57:25)
Ik denk het niet. Ik weet alleen dat er vooraan een paneel stond. Er werd niet echt reclame gemaakt. De mensen gingen naar het strand en ze passeerden langs de camping hé. Hoe gaat dat, een familielid die in het binnenland woont “ewel we gaan eens komen kamperen met de tent”. En zo begon dat. We hebben, voor zover ik weet, nooit speciaal reclame gemaakt.
Welk soort mensen kwam er naar de camping? (min. 58:15)
Mensen met grote gezinnen. Gewone werkmensen. Met veel kinderen, waar moet je gaan? Er kwamen er veel uit het Gentse, en Brussel, en Antwerpen. Er kwamen bv. mensen van Antwerpen en die hadden een dochter die laat gehuwd is en die reed te paard. Mijn nicht mocht dan mee naar Antwerpen om daar te leren paard rijden. Dat was, in het seizoen, voor mijn tante een zorg minder. Een kind minder op de camping om in de gaten te houden. Maar omdat mijn papa altijd op zee was, mochten ik en mijn broer dat niet. (...)
Wat deden jullie op de camping? (min. 59:50)
Een beetje ambeteren (lacht). Wij waren nog te klein om te helpen. We waren wel rap om te bestellen. Ik verschil maar een jaar met mijn nicht, zij was van 28 februar 1958 en ik ben van 10 februari 1959. We haastten ons dan. Er kwam dan iemand voor een flesje cola. Achter de toog stond er een koelfrigo
voor de flesjes en achter de contoir was er een depot waar de brouwer de drank afleverde. We wilden allebei bestellen: ik doe de frigo open, ik grijp heel diep en ik pak aan het kopje een flesje vast. En mijn nicht loopt naar achter naar de bak. En ze komt afgelopen en loopt tegen mijn arm, het flesje valt en
spat open. Ik heb nog altijd een litteken op mijn been. Dat is een souvenirtje aan die herinnering. Dat glas is er waarschijnlijk altijd blijven inzitten.
(...)
Kwamen er ook andere nationaliteiten op de camping? (min. 1:06:00)
Een paar Duitsers... maar voor de rest niet echt. Dat was nog geen zo’n periode. Een paar Luxemburgers, een paar jonge gasten die met een tent rondtrokken, Nederlanders of Duitsers, die trokken dan verder door. Ze sloegen hun tent op, bleven een avond of twee in het kantientje en ze
waren weer weg. Veel jonge gezinnen en jonge gasten die met de tent rondtrokken. Op de voorkant van de camping stonden de stacaravans en vanachter bleef er plaats open om in de zomer tenten te zetten. Ik herinner mij dat er toen zo van die houten huisjes opkwamen, vaste houten huisjes. Mijn
grootvader heeft altijd gezegd: “Dat komt niet op mijn camping. Ik moet dat niet weten. Het zijn caravans en tenten.”
Maar mijn nonkel had mensen met zo’n houten huisje op de camping gelaten. En mijn grootvader kwam met zijn fiets, in vroede colère naar huis en hij smeet zijn sleutels tegen de voorfaçade. “Ja, we gaan eens zien wie er hier de baas is!” In feite was mijn grootvader baas van de camping, maar mijn nonkel werkte daar en regelde alles op de camping. Ik zie hem nog altijd van zijn fiets komen. Hij reed met een damesfiets. Het houten huisje heeft er uiteindelijk niet mogen staan.
Kochten de mensen zelf hun caravan of verkochten jullie er ook? (min. 1:08:20)
Nee, wij verkochten er gene. Maar er stond wel altijd een opgekuiste caravan op de camping voor mensen die bijvoorbeeld problemen hadden met hun tent of caravan. Die mensen werden opgevangen in die caravan totdat er een oplossing was. Mijn grootvader zorgde daarvoor.
(...)
Waren er bepaalde regels voor de campingbewoners? (min. 1:11:48)
Ik weet dat niet echt. Iedereen deed daar wel zijn ding. Er zullen wel regels aan verbonden geweest zijn. Maar iedereen deed daar alsof hij thuis was. Die caravans stonden niet in een perk hé. De ene stond hier, de andere stond ernaast. De ene had een voortent, de anderen niet. De mensen zaten buiten hé. Het was niet afgelijnd. Er waren wel straten, en links en rechts van die straat stonden caravans. Hier en daar was er een verlichtingspaal, anders was het veel te donker.
Waren er al verharde straten? (min. 1:12:45)
Nee, dat was niet verhard. Dat was zo grind, van verbrande kolen zo, ‘zinders’. Dat waren stenen, afval van verbrande kolen. Ik denk wel dat die ene straat gegoten was in macadam, aan de inkom. Ik denk dat de inkom gegoten was.
En in de winter? (min. 1:13:50)
Het was gesloten hé. Dat werd allemaal afgesloten.
En als het seizoen begon? (min. 1:14:40)
Dan alles weer opendoen. Dat was leuk hoor, als we dan mochten opendoen. Dan kwam de camion met eten en waren. We mochten dat helpen schikken op de schappen, waar we aankonden. Het leukste was altijd ‘den hoek’. Dat was de hoek met het snoep. Dat waren allemaal grijze kartonnen doosjes met allerlei soorten snoepjes. Dan vroegen we “Meugen we een speksje hebben?”. “Je moet moar pakken”. Van mijn tante mocht alles, dat was de zus van mijn mama, mijn meter. Als ik van mijn mama het niet kreeg, ging ik naar mijn meter. Dat ging dan zo “Meter… mééteee.”, “Allé jong, kom langs hier.”
Op die foto is de kantine blauw geschilderd. Dat werd elk jaar geschilderd. Het kleur was waarschijnlijk volgens hoe de potjes verf gemengeld konden worden. Het ene was wat blauwer dan het andere.
Hierna worden tijdens het interview de foto’s van Annie Ackx besproken.
We hadden drie jobstudenten. Twee broers, een ervan is overleden, maar de andere is er nog. Danny Ballegeer en Eddy Ballergeer, voetbalisten.
(…)
(min. 1:17:45)
Roland is bij ons gekomen op de camping. Hij wilde voor jobstudent leren. Zijn mama was naar hier gekomen en ze hadden een adres gekregen om bij de bakker te gaan werken. Maar ze hadden al iemand. En ze zeiden “Ga eens naar de bakker daar in Blankenberge. Die bakker zoekt nog een knecht
om met zijn brood weg en weer te gaan”. Ze zijn naar daar gegaan en de bakker had gezegd, “Het is niet meer van doen, maar ga eens bij de kolenmarchang gaan horen, ik geloof dat ze daar nog volk nodig hebben”. En zo zijn ze bij mijn pépé terecht gekomen. Hij heeft het nog gezegd: hij verdiende 3000 frank in een maand, in de tijd, met eten, slaap en inwonen hé. Hij zei “Ik moest eens komen om te proberen. En, moet je weten, mijn ouders brachten mij en ze zaten op dat bankje in de kantine van de camping. Ik heb daar de hele dag rondgelopen, en zij zijn niet van dat bankje gekomen. Ze
controleerden of ik juist telde. Ik schreef altijd de rekening op een blaadje.” Zijn ouders zaten op zijn vingers te kijken dat hij niet zou missen. Dat bestaat nu niet meer.
Roland heeft 4 jaar op de camping gewerkt. De camping is in 1969 gestopt. Hij was dan net afgestudeerd, 18 jaar. Hij is 4 jaar jobstudent geweest bij ons. Dat was wel vroeg hé, veertien jaar. Nu mag dat allemaal niet meer.
Wat werd er allemaal verkocht in de kantine? (min. 1:20:00)
Wij noemden dat de kantine, dat was één plaats waar de winkel en de kantine was. Er werd coca verkocht, palm, en gewone pintjes. Dat was geen jupiler hé, dat kwam van de herberg, réal. Ook heel wat conserven.
(min. 1:28:00)
Op die foto overhandigt Roland De Block een kratje van 6 flesjes. Preus gelik feertig. Er mocht geen alcohol getapt worden. Het waren allemaal flesjes. Anders werd je aanzien als café en dan moest je een andere vergunning hebben.
(min. 1:31:00)
Aan de venster, binnen in de kantine/winkel hingen allemaal kaartjes. Dat waren mensen die kaartjes stuurden naar de camping voor de mensen die er woonden op de camping. Ze moesten dagelijks aan de ruit komen kijken: “Is dat nu ééntje voor mij of niet?”. Dat was post die toekwam voor mensen die
in de zomer soms maanden verbleven op de camping. De correspondentie stuurden ze door naar de camping. Dat hing met wasspelden aan de ruit.
Kon er getelefoneerd worden naar de camping? (min. 1:32:30)
Nee. We hadden daar geen telefoon. Ik denk wel dat mijn tante walkie walkies had, om met mijn grootvader te communiceren. Ik denk van wel. Mijn vader was vissers, dus dat stond altijd aan.
(min. 1:41:40)
Aan de ingang van de kantine stond een crèmebak, van ola. Lekker hoor. Er waren dagen waarop we 4 crèmetjes aten per dag. We gingen dan naar huis en vroegen een crèmetje, en als we er geen meer kregen dan gingen we naar de camping. Dat ging elk om zijn beurt. “Ga jij eens gaan achter crème? Breng ééntje mee voor mij ook hé.” Kinderen hé.