oostende de haan blankenberge
Willy Van Haecke en Lieve Van Hecke, De Haan

Rond de buzestove, elk op een stoel

Op het Gersthof in de Lepelemstraat in Vlissegem wordt al sinds 1894 geboerd door de familie Van Haecke. ‘Mijn vader heeft hier geboerd, mijn grootvader, ikzelf, en nu ik gestopt ben heeft één van mijn vier kinderen de boerderij overgenomen’, vertelt Willy Van Haecke (°2/4/40). Niet zonder trots, want het is een prachtige, oude, perfect onderhouden hoeve. Mede dankzij zijn vrouw Lieve Van Hecke °14/08/47 uit Leffinge.

De jongste zoon

Grootvader Louis Van Haecke trouwde met Louise Mermuys in 1885. Eerst boerden ze op de Kleine Schamele Weecke, wat ze pachtten aan het OCMW voor een hoge prijs. Daarom kwamen ze in 1894 naar het Gersthof, dat eigendom was van Deman-Douairière, die minder pacht vroeg.  ‘Ze hadden 13 kinderen’, vertelt Willy Van Haecke en hij toont ze op de prachtige foto die in de woonkamer hangt. Dan wijst hij naar een jongen van een jaar of tien. ‘Dat is mijn vader, Jerome. Hij was jongste zoon die de boerderij heeft overgenomen. Het was een gebruik dat de jongste zoon op het hof bleef en er verder boerde. De oudere moesten een andere boerderij zoeken als ze wilden boeren. Meisjes kwamen doorgaans niet in aanmerking, tenzij er geen jongens in het gezin waren. Dan was het mogelijk dat een meisje met een boer trouwde en op de boerderij bleef.’
Jerome trouwde met Nathalie Adriansens. Zij hadden drie zonen en drie meisjes. De oudste zoon Marcel werd handelaar in koloniale waren, hoewel hij ook wel graag de boerderij had overgenomen. De tweede, Germain, is dokter geworden. ‘Ik was de jongste en het was ook toen nog het gebruik dat de jongste zoon de boerderij overnam.’
Omdat Willy de boerderij zou overnemen, was het niet meer dan normaal dat hij naar de landbouwschool in Roeselare werd gestuurd. ‘Dat was van mijn 13 tot 16 jaar. Ik had niet geleerd voor mijn examen scheikunde, maar wilde dat ook niet echt toegeven en de dag dat we examen hadden, ben ik gewoon thuis gebleven. Ik was voor dat vak dus gebuisd en kreeg mijn diploma niet. In die tijd besteden mijn ouders niet echt veel aandacht aan het behalen van een diploma. Om de landbouwstiel in de vingers te krijgen, was er meer nodig dan dat!

Een tak in de vlasgaard

Er was het werk op het land, de omgang met de werklui, het onderhoud van de grote hoeve… maar de landbouwer moest ook een beetje handelaar zijn, want de oogst werd verkocht en liefst aan een goeie prijs. ‘Zo had je regelmatig facteurs op het hof. Dat waren tussenpersonen voor allerhande zaken, zoals om dieren, materiaal te kopen bij de ene boer en te verkopen bij een andere boer. Je zag ze regelmatig op het hof en ze wisten waar iets te koop was en waar iets nodig was. Zij hadden daarop dan een commissie.’
‘En ook had je de marchands die kwamen discuteren over de prijs van het vlas. Dat gebeurde al wanneer het nog stond te groeien. Eenmaal verkocht, werd een boomtak geplant in de vlasgaard. Zo wist iedereen dat die partij verkocht was en moesten ze niet meer komen om te kopen. Meestal werd die tak gezet ter hoogte van het dammegat, de akkertoegang over de gracht of beek.’  Het plaatsen van die tak gebeurde meestal tussen Vlissegem kermis, het 3de weekend van juni, en 1 juli. Dit gebruik is blijven bestaan tot het eind van de jaren 1980. Hierna werd het vlas niet meer op die manier verkocht. De boer verpacht zijn veld aan een firma die loonwerkers in dienst heeft.

Boeren en de zee

‘Mijn vader was een hardwerkende man. En dat verwachtte hij ook van iedereen. Als er gewerkt moest worden, moest er gewerkt worden! Wij hadden 6 paarden en zo konden we regelmatig afwisselen. Zeker in de oogst was dat belangrijk. Om de twee uur wisselden we van paarden en zo konden we tot ’s avonds 10 uur doorwerken.’
‘Maar de zondag was heilig, dat was een rustdag! We gingen naar de mis, maar weggaan zat er wel niet in! En al zeker niet naar zee! Dat was niets voor de boeren. Als we dan aan het werken waren tijdens de oogst en we zagen de auto’s naar de kust rijden, zei mijn vader altijd “die mensen hebben precies tijd over”! Eén keer per jaar gingen we wel naar De Haan, dat was met de kermesse. Mijn vader ging een pint pakken in de Brasseur, ik zat ondertussen op de boksauto’s.’

Een quinqué en een lantaarn

Dat het er lang erg ouderwets aan toe ging op de boerderij, zegt Willy. ‘Pas in 1952 hadden wij elektriciteit. In huis stond er een quinqué en ook aan de zoldering hing er zo’n petroleumlamp met een grote witte blaker: dat was voldoende om de gazette te lezen.’
‘Als we naar buiten gingen, was dat met een lantaarn op petroleum. We hadden dat altijd mee om de koeien te gaan melken. De wind blies de vlam wel eens uit. Als we een achterlicht nodig hadden voor achter een kar te spannen, schilderden we de helft van het glas rood.’
Willy’s vader had ook altijd veel werknemers. Een grote boerderij vroeg veel mankracht. Zeker in een tijd dat alles nog trager ging omdat er met paarden werd gewerkt. ‘Nooit teveel volk om te werken, zei mijn vader altijd. Er was Jules Beirens, een zeer goeie kracht. Zelf had Jules nog een paar hectare grond en de zondag kon hij een paar paarden van mijn vader lenen om dat te bewerken. Hij moest daar niet voor betalen.’
‘Ook Paul Massenhove was in dienst van mijn vader en er was de koeier August Janssens van Bredene.’ Een koeier was een jong gastje dat bij de boer ging werken, lang ging men immers niet naar school. Hij deed allerlei klussen als de koestal kuisen en hij hielp ook met de oogst. Als hij wat ouder werd kon hij knecht worden of zelfs paardenknecht. ‘August woonde bij ons in. Hij sliep in een “koets” in de paardenstal. Dat was een soort alkoof met twee schuifdeuren.’
Margriet was ’t meissen. Ze hielp in het huishouden en bij het melken van de koeien. Over haar weet Willy nog te vertellen dat ze zeer bang was van de inwonende soldaten. Zoals op alle boerderijen, waren er een aantal soldaten in de hoeve ingekwartierd.

Bommenwerper, poer en munitie

Nog over de oorlog vertelt Willy dat zijn broer Germain jarenlang schrik heeft gehad van vliegtuigen. Want hij had gezien hoe de Engelse bommenwerper was neergestort. Dat was gebeurd op 16 april 1942, op een boogscheut van de boerderij. Het jongetje had het zien gebeuren en de schrik van zijn leven opgedaan.
Willy die de oorlog niet echt had meegemaakt omdat hij nog zo klein was, heeft andere herinneringen. ‘Over de middag liepen wij soms ongemerkt van school weg naar de bunkers in de weide van Vermeire. Daar lag nog poer en munitie; we raapten dat op en lieten dat ontploffen… levensgevaarlijk als je dat achteraf bedenkt.’

Je mag hem niet horen vallen

Ze waren ook zeer christelijk bij hen thuis, zoals in de meeste boerengezinnen. ‘Zo werden de koeien besprenkeld met wijwater vooraleer ze in het voorjaar de wei in gingen. Het was mijn moeder die dat deed en toen zei ze daarbij God zegene je en bewaar je.’
Zo gingen ze jaarlijks ook naar Kortrijk, naar het graf van broeder Isidorus, de patroon van de landbouwers om een goeie oogst af te smeken. ‘Mijn moeder was heel gelovig,’ zegt Willy, ‘op het randje van het bijgelovige.’ Maar zijn vrouw Lieve weerlegt dat. ‘Dat was geen bijgeloof, voor haar haar was dat geloof.’
‘Je stelde niets in vaag, je accepteerde alles’, beaamt Willy. ‘En wie niet geloofde, niet naar de mis ging, op zondag werkte, hoorde er niet. Die werd dan scheef bekeken en ervan verdacht communist te zijn. De mensen die niet naar de mis gingen, waren op één hand te tellen in heel Vlissegem.’ Lieve valt in en vertelt over het ritueel voor het slapengaan, wat bij Willy krek hetzelfde was: ‘We zeiden we samen het avondgebed, rond een uur of negen, halftien. We zaten rond de buzestove, elk op een stoel. Er was het avondgebed en dan nog de akten van berouw, geloof, hoop en liefde. En erachter nog een onzevader en een wees gegroet. En dan kreeg elk kind zijn kruisje met de woorden god zegene en beware je.’
‘Mijn moeder had een stoel in de kerk met haar naam op’, vertelt Willy. ‘Zij ging zeker iedere zondag naar de kerk en liefst twee keer. ’s Morgens naar de hoogmis en soms om vijf uur de vespers. Ook was ze gul wanneer de schaal rondkwam. Je mag hem niet horen vallen, was haar spreuk. Wat betekende dat je beter een briefje legde dan klinkende munt.’

Wil je dit interview gebruiken voor jouw onderzoek? Stuur ons een mailtje.

Dit verhaal werd geschreven door Katrien Vervaele in het kader van ons project ‘Een jaar op het veld’.

Terug naar het overzicht
Visit Us On FacebookVisit Us On YoutubeVisit Us On Instagram