oostende de haan blankenberge
Ruben Bonte, Bredene

Een jonge bioboer

Nog niet zo lang geleden was Bredene heel open, landelijk. Er waren best nog veel weiden en akkers en hier en daar een boerderijtje. Nu alles volgebouwd met villa’s in ’t groen en huizen in de rij, is het bedrijf waar Ruben Bonte ‘kraakverse seizoensgroenten grootbrengt in de Bredense polderklei’ een plek die refereert naar hoe het vroeger was. Toepasselijker kan de naam niet zijn… ’t Laatste Veld.

Respect voor de aarde

Op de lap grond rond schuur en woning, liggen de serres. Daar kweekt Ruben groente en fruit, op een biologische manier. ‘Biologisch telen is niet gemakkelijk binnen de huidige landbouw. Maar ik kies er honderd procent voor. Ik doe het uit idealisme, uit overtuiging, uit respect voor de aarde. Alles is een kringloop. Als je pesticiden op de vruchten sproeit, komt dat eerstdaags op je bord, op het bord van je kinderen terecht. En nog vele jaren later. Die producten worden niet meteen afgebroken, spoelen in de grond en zo ook weer in de vruchten.’

Praktisch alles wat Ruben kweek, verkoopt hij aan mensen die aan huis komen kopen. ‘De korte keten vind ik heel belangrijk. Er is ook steeds meer vraag naar de herkomst van de producten. Iedere gemeente, iedere stad zou een punt of een paar punten moeten hebben waar mensen groenten en fruit kunnen kopen die ter plekke gekweekt zijn. Zeker voor groenten en fruit zou dat kunnen lukken, want je kunt niet geloven hoeveel je kunt kweken op een kleine ruimte. Voor aardappelen en graan ligt dat anders. Je hebt grotere lappen land nodig, maar die kunnen ook wat verderop liggen. Op een kleine stadsboerderij met beperkte ruimte kun je algauw voor zo’n duizend mensen groenten en wat fruit telen. In Amerika en Canada wordt dat hier en daar al gedaan, maar Vlaanderen is er niet klaar voor. De Vlaming koopt nog veel in supermarkten wat geïmporteerd wordt van de andere kant van de wereld. Bepaalde gewassen zouden dichterbij kunnen gekweekt worden, zeker als je enkel seizoensgebonden vruchten eet. In Vlaanderen is er het probleem dan de grond veel geld kost. Voor jonge mensen die een landbouwbedrijf willen beginnen of overnemen, is het erg moeilijk. Het is goed dat ik op de grond van mijn ouders kan werken.’

Monckenhove

Ruben geeft toe dat hij zijn droom ook niet had kunnen waarmaken als de omstandigheden hem niet hadden toegelachen. ‘Dit hof, Monckenhove, is al een aantal generaties in familiebezit. Vier of zelfs vijf generaties. Mijn grootouders, Henri Bossaer en Johanna Cloet, boerden hier op de

manier zoals het eertijds gebeurde. Mijn grootvader is vroeg gestorven en mijn moeder is op de boerderij blijven wonen om haar moeder die ziek was, te helpen en ook om het boerderijwerk verder te doen. Zo heeft zij het hof kunnen overnemen. Ik ben hier opgegroeid samen met mijn ouders en twee broers. Beetje bij beetje werden ook de vervallen woongedeelten herbouwd.’

 

 

Rebelse puber en filosoof

Dat Ruben hier zou beginnen met groenten en fruit kweken, zat er aanvankelijk niet in. Na een rebelse humaniora, is hij filosofie gaan studeren. Met zijn diploma op zak vond hij een job in de Duinenwacht in Oostende, een organisatie die zorgt voor sociale tewerkstelling. ‘Ik begeleidde er mensen uit kansengroepen die bezig waren met natuurbehoud en landschapszorg. Ik zat hele dagen in het groen en dat was dus een prima job voor mij, maar het idee om wat met tuinbouw te doen, bleef kriebelen. Aan 30 jaar heb ik de stap gezet. Al weet ik dat het een moeilijke sector is, ik ben er voor gegaan. Geleidelijk aan heb ik het geleerd, veel opgezocht, veel uitgeprobeerd.’

Dat het veel en hard werken is, zegt hij nog. Vanaf maart tot oktober, november is dat één rush, voortdurend werken. In de winter is het wat rustiger, maar dan moeten de machines en serres in orde worden gebracht. ‘Ik werk alleen, met een beetje hulp van mijn moeder en mijn broer. Maar ik wil het zo lang mogelijk een eenmanszaak houden. Het bedrijf is nog klein en ik kan het alleen meester.’

Biologisch telen

‘Om biologisch te telen heb je vooral veel kennis nodig. Van de bodem, van de planten, van de verschillende mogelijke plagen… bladluizen, koolvliegen… Als bioboer ga je vooreerst preventief te werk door een robuust ecosysteem met veel natuurlijke vijanden en een grote biodiversiteit op te bouwen. Door ruime teeltwisseling te hanteren, kunnen bodemziektes worden vermeden en kwetsbare gewassen zoals kolen, wortels en prei worden afgeschermd met insectengaas. In laatste instantie kan de bioboer terugvallen op een zeer beperkt aantal gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong, die in een zeer korte tijd integraal afgebroken worden onder invloed van zonlicht. Wat meteen ook hun zwakke punt is, ze werken maar zeer kort.

De boeren sterven uit

‘Ik heb veel respect voor hoe de boeren vroeger hun land bewerkten. Het was eigenlijk op een betere manier dan nu. Maar eigenlijk was het uit noodzaak, ze waren beperkt. Ze hadden kleinere lapjes grond, hadden meer verschillende teelten staan. Hun manier van werken was ook zorgzamer voor het land. Ze werkten met een paard, later met een kleine tractor. Nu rijden de tractoren het land plat, drukken het dicht, met problemen van drainage van dien. Het maakt de boeren niet veel uit, met hun zware, modernere tractoren geraken ze er toch door om te ploegen.’

‘Wat me wel heel erg stoort is hoe men de prijzen van het voedsel heel laag houdt. Het is een trend die al een tijd bezig is. De grond wordt opgekocht door grootgrondbezitters, door grote bedrijven. Het moet steeds grootschaliger, de landbouw wordt industrieel. Dat houdt de prijzen laag. Voor de boeren is het niet meer rendabel en zo gaan de kleine gemengde berdrijfjes allemaal ter ziele. Je hebt veel meer boeren die op pensioen gaan dan boeren die beginnen. De boeren zijn aan het uitsterven…’

Het laatste veld

‘Toen ik klein was, had je hier nog verschillende van die kleine, gemengde boerderijtjes en als jong gastje ging ik wel vaker helpen bij de boeren. Ik vond dat fantastisch. Ik hielp het hooi binnenhalen. Ze hadden daar zoveel mogelijk mensen bij nodig. Als kind stond ik op de kar om de balo’s te stapelen. Als ik wat ouder was, moest ik onderaan de kar staan om de balen met een vork omhoog te steken. Dat was zwaar werk! En warm en droog in de zomer; veel zweten! Nadien stonden mijn armen en benen vol rode plekjes.’

‘Dat was bij Willy Hollevoet en bij André Verlinde dat ik werkte. Als ik het veld hier overstak, was ik bij hem op de hofstee. Zij werkten allebei tot op het einde met hun paard. Het was zalig om bij hen te helpen. Hoe vaak ik met paard en kar gereden heb! De tractor van André, een Massey Ferguson 133,  heb ik hier trouwens nog staan. Die heb ik overgekocht van André Pollet, de schoonbroer van Willy. Hij was hobbyboer en hielp Willy in de zomer. Met die tractor heb ik als kind ook gereden om het hooi binnen te halen.’

Wil je dit interview gebruiken voor jouw onderzoek? Stuur ons een mailtje.

Dit verhaal werd geschreven door Katrien Vervaele naar aanleiding van ons project ‘Een jaar op het veld’.

 

 

 

Terug naar het overzicht
Visit Us On FacebookVisit Us On YoutubeVisit Us On Instagram