oostende de haan blankenberge
Noël Boedt en Martha Mus, Leffinge

Van steenoven vol gruis tot bloeiende boerderij

Hoeve De Steenoven in Leffinge waar Noël Boedt (°8/1/35) op boerde, is effectief een steenoven geweest. Het was voor Noëls vader die het in handen kreeg, een immens werk om de grond steenvrij te krijgen en te egaliseren. Maar het is op conto van Noël te schrijven dat hij de boerderij heeft kunnen omvormen tot een modern bedrijf waar Danny, één van zijn twee zonen, de fakkel overnam.

Familiegeschiedenis

Noëls overgrootouders, Henri Boedt en Louise Van Tieghem, boerden op de hoeve Caiphas in Leffinge. Een van hun zonen, Isidoor, nam de boerderij over. Een van hun dochters, Flavie raakte ongehuwd zwanger. Haar kind, Emiel, was in ’t wilde gemaakt. Dat was een grote schande in die tijd.
Flavie, toen een jaar of twintig, is samen met haar zoontje Emiel bij haar ouders blijven wonen. Omdat zij toch ook een toekomst wilde voor Emiel, heeft ze samen met haar ongetrouwd gebleven zus Margriet de oude steenoven met 8 ha land errond kunnen kopen voor 250.000 Belgische frank. Dat was veel geld!
‘Die Emiel was mijn vader. Hij was oorlogsinvalide. Niet omdat hij in de oorlog had gevochten, maar wel omdat hij zijn hand was kwijtgespeeld aan 8 jaar. Hij had samen met een vriendje een granaat uit WO I gevonden in een gracht en ze waren ermee gaan spelen.’
‘Dat hij oorlogsinvalide was, had zijn voor- en nadelen. Hij kreeg op die manier geld zonder ervoor te werken. Hij verdiende zoveel als een ander klein boertje en kreeg later ook een pensioen. Een nadeel was dat er veel werk door anderen moest gebeuren. Met één hand kun je geen koeien melken, om maar iets te noemen… Zo heeft mijn moeder zeer veel moeten werken!’

Als er een jongen wordt geboren, ligt er een nieuwe boer klaar

‘Wij waren thuis met vijf: twee meisjes, en drie jongens, Oswald en ik. De vraag was wie van de drie jongens de boerderij zou overnemen. Als kind wilden wij alle drie wel boeren… Maar om de een of andere reden zag mijn vader Oswald als zijn opvolger. De echte reden daarvoor weet ik nog altijd niet, want eigenlijk was ik meer in de wieg gelegd om boer te worden. Mijn vader dacht daar anders over en stuurde mij naar de vakschool en Oswald naar de landbouwschool. Uiteindelijk is het allemaal anders uitgedraaid: Oswald is bakker geworden en ik heb later de boerderij overgekocht. Oswald had niet zoveel zin in boeren, hij was meer een gatvager, hij was minder betrokken. Om een voorbeeld te geven… Op een dag dat hij aan het maaien was, begon hij te flikflooien met een meisje en had het paard uit het oog verloren. Ewel, wij zagen ineens dat paard alleen naar huis komen, zonder Oswald! Dat paard was, met het maaimes achter zich aan, langs de strate naar huis gestapt.’

Tweedehands Fergusontje

Noël was 27 toen zijn ouders verhuisden naar een huisje in Gistel. Pas dan kon hij trouwen met Martha Mus en de boerderij overnemen. Hij had al heel wat gewerkt op de boerderij, maar vanaf dan kon hij het helemaal naar zijn hand zetten. ‘Toen mijn vader de steenoven in bezit had gekregen, waren dat allemaal putten en bulten. Niet zozeer waar de oven stond, dat was allemaal steengruis, maar vooral het land dat errond lag. Mijn vader heeft dat wel een beetje geëffend, maar het grote werk heb ik gedaan. Toen ik er zelf ben beginnen te boeren, wilde ik het op een modernere manier. De tractoren kwamen toen ook op en dan ben je niets met land dat niet vlak ligt. Ik heb ervoor gezorgd dat het nu een mooi stuk effen land is geworden. In de tijd van mijn vader stak het nog niet zo nauw dat een weide niet vlak lag, want er werd toen nog gemaaid met de zeis. Mijn eerste tractor – een tweedehands Fergusontje – en een maaimachine, toen nog met messen, heb ik in de jaren zestig gekocht.’

Een weide maken van een brokke land

Het aantal aantal koeien groeide en dus waren ook meer weiden nodig. Omdat Noël nogal wat mensen kende kon hij via ruilverkaveling zijn bedrijf vergroten tot 16 ha grond die dichter bij de hoeve lag. Weiden moesten worden aangelegd en onderhouden .
‘Om van een brokke land een weide te maken, moet je eerst mest invoeren. Vroeger was dat stalmest, liefst veel! Nu met het stalmestactieplan zou dat wel niet meer mogen, maar toen was dat nog geen probleem. De mest wordt ingeploegd en daarna geëgd en getold om het effen te maken.’
Er waren de weides waar koeien op stonden, liefst dicht bij huis en de weides die dienden om te maaien. ‘De beste opbrengst kreeg je als je maaide net voor het gras in zaad kwam. Vroeger was zo’n maaiweide meestal een wat lager gelegen weide, een brokke land dat voor niets anders goed was.’
‘Mijn vader had eerst een maaimachientje dat hij liet trekken door het paard. Dat was lastig werken: je moest meer achteruit dan vooruit, want dat stropte continu, zeker als het gras wat aan de lange kant was. Later, met een tractor ervoor, ging dat veel beter. Eerst hadden we een maaier met messen, daarna een cirkelmaaier. Daarmee konden we veel sneller werken. Het had wel als nadeel  dat het gras verbrandt bij het afsnijden en dan niet zo goed opschiet als wanneer het met messen wordt afgesneden.’
‘De zijkanten van de weide maaiden we met de zeis. Ik heb dat ook nog gedaan, maar later had ik daar geen tijd meer voor. Dat is werk dat niet opbrengt…’

Hooi geurend naar tabak

Omdat hij zoveel gras droog moest krijgen, had Noël twee ventilatoren in de hangar laten plaatsen. Dat was tamelijk ongebruikelijk en sommige boeren stonden daar wat wantrouwig tegenover. Het hooi liet je normaal liggen op de weide tot het droog was. ‘Met die ventilatoren kon het hooi dat ’s avonds was gemaaid, al in de loop van de volgende dag gepickupt worden en binnengebracht. Het beste weer daarvoor was zon en veel wind. Het hooi werd losjes geprest als het werd afgedaan en dan samengebonden met twee touwtjes. Het werd gestapeld op elkaar, op een houten rooster zo’n 15 cm van de grond, tot bijna aan de nok van de hangar, zo’n goeie 4 meter hoog. Door het drogen slonk het hooi en telkens kon er nieuw gemaaid hooi bovenop worden gestapeld. Veel van de boeren in de omtrek geloofden niet in die methode. Ze dachten dat het in die hangar lag te rotten en dat het een stronthoop was, maar niets was minder waar! Het droogde perfect en rook ook lekker. Het geurde naar tabak!’
Noël had veel hooi in de schuur en een enkele keer verkocht hij er ook wat van. Zoals in de warme, droge zomer van 76: ‘Het gras groeide op de duur niet meer en alles stond roste. De dieren moesten bijgevoederd worden. Wij hadden nog wat extra hooi dat we konden verkopen aan een aantal boeren. Ze waren zeer content, want per dag gaven hun koeien twee liter extra melk! Ons hooi was van topkwaliteit.’

Natte pulp van suikerbieten

Noël had zo goed als alleen maar weiden voor de koeien, maar toch ook een lap grond, zo’n halve hectare, waar hij suikerbieten op teelde om te verkopen aan de suikerfabriek in Veurne. ‘Dat deden we voor de pulp, het afvalproduct van de suikerbieten, dat diende als bijvoeder voor de koeien. De fabriek kon met die pulp zelf niets doen en dus gaven ze dat terug aan de boeren die het konden gebruiken. Wij verbouwden dus wat suikerbieten, want was je geen planter, had je ook geen recht op die pulp. Het beetje pulp dat onze voederbieten opbrachten, amper zo’n 10.000 kilo, was feitelijk de moeite niet, maar we kregen er veel meer terug van de fabriek want bijna niemand moest dat hebben! Zo konden we er 400.000 kilo krijgen!’
‘Die natte pulp rook lekker als ze vers was, maar na een paar dagen begon het te stinken. We stockeerden het in silo’s: putten in de grond die we hadden afgezet met biels. We dekten het in die tijd nog niet af met plastic, dat bestond nog niet. We lieten het bovenste laagje uitdrogen en zo was de pulp ook mooi afgedekt.’
Omdat die natte pulp zoveel woog, is de fabriek begonnen met ze te drogen om zo de vervoerskosten te beperken.’

Mong buze

Voor een boer met koeien is het een zegen dat zijn weiden dicht bij de hofstee liggen. Dit was indertijd, toen nog met paarden werd gewerkt, ook zo voor de akkers. Een keer de tractoren opkwamen, was dat geen vereiste meer. Het mocht al wat verderaf. Wat de structuur van de grond betreft, heeft een stuk akkerland voor bieten, tarwe, haver of gerst andere eisen dan land om  groenten op te telen.
‘Voor groentetelers is lichte grond beter, maar voor akkerland en weiden is kleigrond, zware grond het best. Aan zandgrond heb je niet veel. Indertijd zeiden ze wanneer een boerendochter van alhier trouwde met een boer uit de zandgrond: ze gaat pemen gon scharten! Ze zal wortels van onkruid uit de grond moeten gaan trekken…’
‘Goed akkerland is land dat goed water ophoudt. Dat is typisch voor klei. Maar het moet ook vlak liggen, want in de putten blijft het water staan. Alles wat gezaaid is en een week of drie onder water staat, gaat dood. Vlakke partijen land zijn de beste.’
Ook belangrijk is drainage. ‘Een goede drainage is goud waard voor akkerland. Nu zijn dat plastic buizen met gaatjes in en errond zo’n soort feutre, vilt. Vroeger waren dat gebakken buizen, zoals de dakpannen. Die waren zo’n 30 cm lang en hadden een centimeter of acht diameter. Die buizen waren wel waterdicht, maar lagen naast elkaar en het water kon via de kieren de buizen binnensijpelen. Die drainagebuizen kwamen uit in de moerbuze, die wat wijder was en die uitmondde in de gracht. Edmond Declerck heeft hier indertijd veel gedraineerd; hij werd Mong Buze genoemd.’

Boerenbond en drietand

Noël leerde de stiel al doende. ‘Het meeste nog heb ik opgestoken door mijn boekhouding bij te houden voor het ministerie van landbouw. Daardoor kreeg ik regelmatig landbouwkundig ingenieur Julien Verkest op het hof. Van hem heb ik zeer veel geleerd! Er waren er verschillende die rondkwamen, zo bijvoorbeeld om uitleg te geven over stallenbouw. Ze waren ontzettend behulpzaam indertijd! Maar tegenwoordig weet je niet meer of het is om je te helpen of om je te kloten wanneer er een ingenieur op het hof komt! Nu is het meestal om te controleren.’
‘Ook een hulp voor de boeren was de landbouwraad. Die is opgekomen met de fusie van de gemeenten. Van elke gemeente was er iemand van de twee landbouworganisaties, de boerenbond en de drietand. Ik was er verschillende jaren de voorzitter van. Een keer of drie heb ik als voorzitter van de landbouwraad wat georganiseerd wanneer er een probleem was op een boerderij. Zo was er hier een boer gestorven in een verkeersongeval, Karel Vermeersch. Ik heb dan iedereen rondgebeld en gevraagd om zijn weeuwtje te komen helpen. En iedereen is dan gekomen! Grote boeren, kleine boeren… allemaal waren ze er. Ze zouden zelfs hun eigen werk hebben laten staan om te komen helpen. We waren met zo’n veertig man. Op een halve dag waren alle bieten van ’t land!’
Met het verenigingsleven heeft Noël zich altijd graag bezig gehouden. Hij was graag de kop en de staart. Daarop zegt hij, met een dankbare glimlach op zijn gezicht: ‘Gelukkig was er altijd mijn vrouw Martha! Zij heeft gewerkt voor twee!’

 Wil je dit interview gebruiken voor jouw onderzoek? Stuur ons een mailtje.

Dit verhaal werd geschreven door Katrien Vervaele naar aanleiding van ons project ‘Een jaar op het veld’.

 

Terug naar het overzicht
Visit Us On FacebookVisit Us On YoutubeVisit Us On Instagram