oostende de haan blankenberge
Maurice Borny, De Haan

Het veld, de duinen en ’t strange

Maurice Borny is gebrakt en gespogen uit d’Heie, de Vosseslag. Hij woont nog steeds op het boerderijtje dat zijn overgrootvader, Laurent Borny, in 1836 aankocht. Daarna boerden achtereenvolgens zijn grootvader Augustinus, zijn vader Oscar en hijzelf, samen met wijlen zijn vrouw Irma en broer André, de fameuze jutter en garnaalkruier.

Geboren in een sieze

‘Mijn ouders waren naar de markt in Oostende gegaan om boter en eieren te gaan. Dat was met paard en kar, een soort koets. Bij het terugkeren, in de Mispelburgstraat in Klemskerke, moesten ze stoppen, want mijn moeders water brak. Het ging vlug en ik ben daar geboren, in een sieze langs de strate. Er kwam geen dokter aan te pas in die tijd! Mijn navelstreng hebben ze afgebonden met een haar dat ze uit de staart van het paard hadden gesneden.’

Op de boerderij blijven wonen

In het kleine hoevetje met meer stallen, schuurtjes en koterijen dan woonhuis, woonden ze met een heleboel kinderen. ‘Mijn grootouders hadden 14 kinderen, maar ze zijn niet allemaal in leven gebleven en mijn ouders hadden er 9. Het was krap met zo’n bende, maar dat ging in die tijd!’ Toen Maurice twintig werd en ‘gereed om uit te vliegen’, werd hij verplicht om op de boerderij te blijven en te boeren, samen met zijn vader. ‘Ik moest mijn ouders helpen, want zij hadden geen pensioen. Mijn moeder was trouwens altijd ziek. Toen ik trouwde met Irma, zijn we “ingetrouwd” zoals ze dat noemen. Dat was niet altijd gemakkelijk als jong koppel bij mijn ouders, maar dat ging wel. Irma was trouwens niet veel gewend. Ze kwam van een boerderij uit Mannekensvere en ze was erg bedeesd, erg stil in het begin. Op haar ouderlijke boerderij was ze opgegroeid met vier broers en het was soms wekenlang dat ze niemand zagen. Maar door hier wat meer volk te zien en door de contacten met mensen die boter en eieren en garnalen kwamen kopen, heeft ze geleerd met mensen om te gaan en is ze open gebloeid.’ Ook mijn broer André is op de boerderij blijven wonen. Tot hij een paar jaar geleden is gestorven.

Klei en zand

Maurice had veel kleine stukjes land en die lagen zeer verspreid. ‘Ik had de helft zandgrond en de helft kleigrond. Op de arme zandgrond konden we niets anders zetten dan aardappelen en rogge. De aardappelen kookten we, dat was voor de varkens. In emmers moesten we dat weg en weer sleuren. De rogge was voor de koeien. We lieten dat malen bij Georges Borny die molenstenen had die werden aangedreven door een motor.’
‘We deden alles met de hand: maaien, zaaien, pikken en binden. We molken ook drie keer per dag, karnen, afromen… drie keer per dag een koe of tien, dat was veel werk! We zijn blijven drie keer per dag melken tot Irma haar been heeft gebroken. Dan zijn we overgegaan tot twee keer melken per dag.’
‘Mijn vrouw Irma heeft altijd veel gewerkt. Ook op het land. Dat heeft ze gedaan tot mijn moeder is gestorven. Vanaf dan heeft ze vooral het huishouden gedaan. En daarnaast de koeien gemolken, en de melk afgeroomd, gekarnd en boter gemaakt… en ook vele, vele garnalen gekookt en gepeld om te verkopen.’

Paard voor het land en het strand

‘We hadden een klein tracteurtje, maar hebben ook zeer veel met het paard gewerkt. Wij hadden altijd twee paarden. Eén paard om te werken en één om aan te leren. Dat jonge paard verkochten we dan telkens. Zo hadden we een merrie 12 jaar lang en elk jaar opnieuw hadden we een veulen van haar. In ’44 hebben we dat paard verkocht aan een bakker in Brugge, om brood rond te dragen.
Een andere merrie hadden we 25 jaar lang, Mina. Dat was zo’n braaf paard. En slim! Het enige wat ze niet kon, was lezen en schrijven. Zij wist altijd wat ze moest doen. Zowel op het land om te ploegen of aardappelen op te hogen, als aan zee om garnalen te kruien.’
Dat was trouwens de gewoonte van vele boertjes die vlak bij zee woonden. Met het paard waarmee ze het land bebouwden, gingen ze ook kruien.

Garnalen vangen en stropen

‘Weet je dat André zelfs midden in de nacht garnalen ging vangen, ook op maanloze nachten? Hij deed dat helemaal alleen, want hij betrouwde op zijn paard dat perfect wist hoe en waar te lopen. Af en toe een ju vooruit, of jutsom, naar rechts, herrom, naar links of au om te stoppen. Meer was er niet nodig! Het paard kende perfect de weg, wist precies wat hij moest doen. En in die tijd was het nog de moeite: er zat veel meer garnaal en veel meer tong!’
‘Boeren was mijn hoofdberoep, vissen mijn bijberoep. Net als alle kleine kustboertjes, leefde ik ook van ’t strange. En we gingen ook jagen op konijnen. De duinen stikten ervan! We moesten de konijnen proberen weg te houden van onze groenten;  we moesten alles goed omheinen of de konijnen zaten eraan. En in de winter gingen we op hazenjacht. Kleine boertjes hadden extra inkomsten van dat stropen en dat vissen.’

Polderboeren 

‘Ook van het OCMW hebben we wat gepacht, 1ha47, in de Sluizestraat in Klemskerke. Het OCMW
‘We verdienden ook nog wat extra door te gaan helpen bij de grotere boeren. Er was een groot verschil tussen de kleine en de grote boeren, de polderboeren. Zij hadden dikke nekken. Als je ze tegenkwam, was dat een goeiendag, maar ook niets meer. Er waren van die grote boeren die stukken land verpachtten aan kleinere boeren, maar dat was altijd slecht land!’  Brugge was het rijkste van heel Vlaanderen! Maar ze zijn veel gaan verkopen wanneer ze het SintJansziekenhuis hebben gebouwd.’

Weerspreuken

De boeren hebben voeling met het weer en zo ook de vissers. Voor Maurice is het dus dubbel op: hij werkte dag in dag uit op het veld en was ook regelmatig aan het strand te vinden waar hij zijn broer André hielp met garnalen vangen, netten leggen en scharhaken zetten. En zo weet hij dat ‘lopende wind staand weer’ betekent: ‘Als  de wind ’s zomers een aantal dagen uit het zuidoosten komt en het is heel warm weer, dan is het goed teken. Maar wanneer ze tegen de middag naar zee loopt, blijft ze een drietal dagen in zuidoostelijke hoek staan en dan krijgen we onweer. ‘Als de eksters hun nesten bouwen in de toppen van de bomen, mogen we schoon weer verwachten… En donder en onweer voor Sint-Pieter doet het onweer naar het houtland trekken, maar na Sint-Pieter, trekt het naar zee.’

Wil je dit interview gebruiken voor jouw onderzoek? Stuur ons een mailtje.

Dit verhaal werd geschreven door Katrien Vervaele naar aanleiding van ons project ‘Een jaar op het veld’.

Terug naar het overzicht
Visit Us On FacebookVisit Us On YoutubeVisit Us On Instagram