oostende de haan blankenberge
Fernand Hoste en Cecile Christiaen, Blankenberge

Van knechtje tot grote knecht

Aan het huis van Fernand Hoste (°18/6/30) in Uitkerke hangt een plakkaat, De Bosduif. Hij nam het mee toen hij zijn hofstee verliet en hier kwam wonen. ‘Van de gemeente kwamen ze op een dag vragen hoe we onze boerderij graag noemden, want ze wilden een naam voor alle boerderijen die er geen hadden. Omdat daar veel groen was en er veel bosduiven zaten, vonden we dat een gepaste naam.’

Een boerderijtje van één paard

‘Het was een klein boerderijtje, een boerderijtje van één paard, zoals ze dat noemen.’
‘Mijn grootvader Hypoliet Hoste had de hoeve gekocht in 1920 van een jonkheid, Cissen Vos. Mijn grootvader kwam van Nieuwmunster, van een klein hofsteetje aan de Duneweg. Hij is hier toegekomen met een muilezel. Heel zijn menage had hij op een kar geladen.’ Grootvader Hypoliet is vroeg gestorven en de boerderij ging over op de jongste zoon, Marcel, de vader van Fernand.
‘Dat was in 1941. Ik was nog maar een jongen van 11, maar ik weet het nog goed. Dat was het jaar dat de Duitsers ons paard, Flora, hadden afgepakt. De Duitsers hadden gezegd tegen de burgemeester dat de grotere boeren die nog paarden hadden, deze maar moesten uitlenen aan de kleinere boeren die geen paard meer hadden. Zo leenden wij tijdens de oorlog af en toe een paard van boer Timmerman en als tegenprestatie gingen we een dag werken bij hem.’

Het laatste kruisje

Vanaf zijn veertien jaar is Fernand thuis gebleven van zijn school, want zijn moeder was ziek. ‘Omdat ik haar moest helpen, ben ik thuis gebleven van school. Ze leerde me koken en kuisen.’
‘Op het einde lag ze veel in bed. Elke avond om 9u30 ging ik naar boven om een kruisje te vragen. Ik kwam echter niet dichtbij, want het was besmettelijk. Tbc. De avond voor Pinksteren vroeg ze of ik toch een beetje dichterbij wilde komen; ik deed voorzichtig wat ze vroeg. Ze gaf me een kruisje en zei erbij het is het laatste kruisje dat ik je geef. Dat had ze nog nooit gezegd. De volgende ochtend is ze gestorven. Dat was op Pinksteren 1947.’
‘Als mijn vader me de volgende ochtend kwam wekken, wist ik direct wat er gebeurd was. Ik moest die ochtend dan ook de koeien melken in de weide. Ik herinner me dat het zo vreemd was, zo onwerkelijk… het was die ochtend vree schoon were.’

Boer Timmerman

‘Ik ben dan het huishouden blijven doen en ondertussen hielp ik ook mijn vader op de hofstee of ging ik bij boer Timmerman werken. Dat was de grootste boer van Uitkerke. In het begin, aan mijn 14 jaar, was ik een knechtje. Mijn vader had gezegd dat de kleinen wel een beetje zou komen helpen. Zoals een beetje ‘toesmieten’ – halmen stro naar de desmachine smijten. Gaandeweg werd ik daar de grote knecht. Ik was amper 19 toen ik al heel wat verantwoordelijkheid kreeg. Zo mocht ik al meteen op de nieuwe tractor rijden. Boer Timmerman was één van de eerste die een tractor had hier in Uitkerke: een Ford Ferguson. Dat was in het jaar 1949. Was dat een belevenis! En fier dat ik was dat ik daarmee mocht rijden! Ik ben dan ook snel mijn rijbewijs gaan halen en zo mocht ik ook de nieuwe citroën van de boer besturen. We reden ermee naar weides die wat verderop lagen om er distels te gaan uitdoen.’
Fernand bleef bij boer Timmerman werken tot hij aan 21 jaar zijn legerdienst moest doen. ‘Dat was een beetje laat, want ik had geprobeerd om ervan af te raken. Omdat mijn vader weduwnaar was en ik hem hielp op de boerderij, was dat misschien mogelijk geweest, maar het is me niet gelukt.’ ‘Ik moest binnen op 1 februari 1951. De dag ervoor waren we aan het dorsen bij Timmerman en normaal gezien werkten we aan één stuk door tot ’s avonds. Om 4 uur zegt boer Timmerman tegen me “zou je nu niet beter naar huis gaan, je moet nog je valies maken!” Ik sputterde nog een beetje tegen, zoveel werk zou dat niet vragen, die valies. Maar boer timmerman gaf me mijn pré, alsof ik de hele dag gewerkt had en nog wat extra zakgeld erbij.’
‘Een strenge boer was hij, en er moest hard gewerkt worden, maar hij was heel eerlijk, heel rechtvaardig. Je moest wel altijd op tijd zijn. Het was een man van op tijd beginnen, op tijd uitscheiden.’

De stier buitenlaten

Fernand was een sterke kerel en kon goed met dieren om. Daarom werd hij ook altijd gevraagd om de stier naar buiten te halen. ‘Mijn maat, Marcel Barzeele, was bang van die stier, maar ik niet. Dat beest had veel macht! Soms trok hij zo hard dat de neusnijper plooide.’
‘In maart moest ik ook de koeien naar een weide in Nieuwmunster brengen. Dat was een heel eind voor die beesten! Een jaarling of tien, twaalf moest ik naar ginder brengen, gewoon langs de straat! Als ze uit de stal kwamen, waren ze zo zot en wild als wat. Maar tegen dat we in Uitkerke kwamen, waren ze al moe en heel wat rustiger.’

Mollenvelletjes

‘Ik was als jong gastje heel goed in mollen vangen. Alle dagen liep ik in de bilken van de boeren. Ze vroegen me om mollen te vangen, want op die molshopen groeit geen gras meer. Je moest heel stil en voorzichtig zijn waar je van die verse, zwarte, mulle grond zag. Van zodra je ze zag steken, sloop je ernaartoe en wipte ze met een spa eruit. Een kleine tik op de neus, dat bloedde maar even en ze waren dood. Ik vladde ze – ik was daar goed in – en ik spijkerde die velletjes op een plank. Ik mocht ze binnen laten drogen van mijn moeder.’
Er was een zekere Derycker die rondreed om op de boerderijen konijnenvellen op te halen, maar hij was nog contenter met mollenvellen. Ze maakten daar indertijd mooie dure bontmantels van. Ik kreeg 4,5 à 5 frank voor een mollenvelletje. Veel geld in die tijd!’

Een stroptje van paardenhaar

‘Ik heb ook veel patrijzen gevangen. Dat bracht nog veel meer op! In de oorlog betaalden de restaurants daar zelfs 45 frank voor.’
‘Ik zette 2 stokjes in de grond en daartussen spande ik een touwtje. Daaraan maakte ik een stroptje van een paardenhaar of 5, 6. Dat was fijn werk om daar die knoopjes in te leggen. Onder de stroptjes maakte ik een gleufje in de grond en zaaide daar wat graan in.’
‘Op een dag was er een Duitser die me had bezig gezien. Hij kwam vragen wat ik daar op het veld deed. En dat het de laatste keer moest zijn. Ik was erna heel voorzichtig. Mijn vader was toen wel doodsbenauwd!’
Na de oorlog zaten er veel patrijzen te broeden in het mijnenveld achter de boerderij. ‘Dat was land dat braak lag en een enorme wildernis was geworden, want de boeren konden daar niet meer op. Na de oorlog moesten die mijnen eruit worden gehaald. Dat bracht veel geld op, maar het was ook niet zonder risico. Zo is Van Hee hier gestorven. En ook Oscar Monbaliu, die met paard en kar op zo’n mijn is gereden.’

Petroleum en brandnetels

Dat hij ook wel eens zoals elk kind een leugentje voor bestwil opdiste, bewijst volgend verhaal. ‘Toen mijn grootmoeder nog leefde, hadden we een geit. Die melk was trouwens erg lekker om te drinken als ze pas gemolken was, zo nog een beetje lauw! Die geit was nogal een wild beest met ferme horens en deed niets liever dan vechten met de stier. Ik had al een paar keer tegen mijn grootmoeder gezegd dat die geit op die manier zeker wel een keer gekwetst zou raken. Op een dag was ik aan het spelen en ik gooide met mijn ploegsteel naar de geit. Zo’n ploegsteel is een houten steel waarop een driehoekig puntig metalen voorwerp was bevestigd. Ik raakte het beest pal op de poot en die was gebroken! Ze kon alleen nog maar op drie poten lopen. Ik zei tegen mijn grootmoeder dat de stier haar te pakken had gehad. Wat mijn grootmoeder geloofde. Ze smeerde er nog petroleum aan, maar het mocht niet baten. De poot van die geit is nooit meer genezen.’ Petroleum werd in die tijd aanzien als een wonderproduct. ‘Men gebruikte dat voor alle soorten wonden. Zo vertelt Cecile, Fernands vrouw, dat haar broer een lelijke wonde in zijn gezicht had opgelopen bij een accident. Ze smeerden er ‘petrol’ aan om het mooier te laten genezen. Het resultaat was bevredigend: de man hield er amper een litteken aan over.
Een remedie tegen reuma was dan weer om je te laten netelen door brandnetels. ‘Dat prikte heel erg en jeukte. Maar een hele poos lang had je er geen last meer van.’

Carbuurlamp

Fernand vertelt graag over vroeger en als hij babbelt en zijn foto’s toont, glundert hij en verkneukelt hij zich bij elke herinnering. ‘Weet je dat we hier pas in 1952 elektriciteit hadden? Daarvoor zorgde een quinqué voor verlichting in huis, buiten in de stal was het met een lantaarn en op de fiets hadden we een carbuurlamp.’
Zo’n fietslamp werkte op carbuur dat gas vormde wanneer daar water op druppelde. Aan die lamp was dus een klein waterreservoir bevestigd. ‘Het gebeurde dat de boeren in de winter pinten gingen pakken op café. Wanneer het water was vervroren als ze buiten kwamen, kregen ze die lamp niet aan want het water druppelde niet. Dus pisten ze er even op en de carbuurlamp werkte weer.’ Wat Fernand zich ook herinnert, is dat zijn vader een kaars zette in het graan voor hij ging zaaien. ‘Dat was een zak van 50, 60 kilo. Hij knoopte het touw los en zette een kaars in dat graan. Hij stak die kaars aan, zette zich op zijn knieën en zei een gebed.’

Boerengemeenschap

Naar het strand gingen ze nooit, dat was niet de gewoonte bij de boeren. Hij voer wel een tijd met de amfibievaartuigen in Blankenberge. De Neptune, de Krokodil, de Monty, de Josee… dat was in 1958, 1959. Maar als kind is hij maar één keer naar het strand gegaan, voor zover hij het zich herinnert. ‘Dat was in de oorlog. Omdat mijn moeder zo ziek was, verbleef ze eens een maandje in Blankenberge bij familie om uit te rusten. Ik ging wel eens mee om met mijn twee verre kozens te spelen. Op een dag werden we aangespoord om een keer naar het strand te gaan. Wij trokken dus naar zee en gingen spelen in de duinen. Er viel daar meer te beleven. We waren met stokken aan het gooien en plots vloog er een op de baan, net wanneer er een Duitse legerauto passeerde. Ze hadden over die stok gereden en ons in de gaten gekregen. De officier zond zijn chauffeur naar ons toe en die gaf ons elk een oorvijg waar we niet goed van waren.’
‘Maar verder bleven wij altijd in Uitkerke. Dat was echt een boerengemeenschap. Wij hadden geen uitstaans met het toeristische Blankenberge. Dat was een aparte wereld.’

Wil je dit interview gebruiken voor jouw onderzoek? Stuur ons een mailtje.

Dit verhaal werd geschreven door Katrien Vervaele naar aanleiding van ons project ‘Een jaar op het veld’.

 

 

 

 

 

Terug naar het overzicht
Visit Us On FacebookVisit Us On YoutubeVisit Us On Instagram